WAT VIND JE OP DEZE BLOG?

.

Via onderstaande rubrieken vind je de weg naar meer dan 2600 artikelen.

In het zoekblokje (op deze pagina rechtsboven) een trefwoord ingeven, leidt ook vaak tot artikelen waar het betreffende woord in voorkomt.
Wanneer er meerdere koppen van artikelen worden getoond, is het raadzaam ieder artikel open te maken en onder aan het artikel bij de tag-woorden te kijken of het gezochte woord daar staat.
Wanneer het artikel is geopend, kan je Ctr + F klikken. Er verschijnt dan een zoekvenstertje waarin je het gezochte woord kan intikken. Als dit woord in het artikel aanwezig is, kleurt het op.
.

Ondanks regelmatige controle komt het voor dat bepaalde links niet werken. Waarschuw me s.v.p.     vspedagogie voeg toe apenstaartje gmail punt com
.

RUDOLF STEINER
alle artikelen
wat zegt hij over——
waar vind je Steiner over pedagogie(k) en vrijeschool–
een verkenning van zijn ‘Algemene menskunde’


AARDRIJKSKUNDE
alle artikelen

BESPREKING VAN KINDERBOEKEN
alle auteurs
alle boeken
leeftijden
over illustraties

BORDTEKENEN zie TEKENEN

DIERKUNDE
alle artikelen

GESCHIEDENIS
alle artikelen

GETUIGSCHRIFT
alle artikelen

GEZONDHEID – die van de leerkracht
Alle artikelen

GODSDIENST zie RELIGIE

GYMNASTIEK
alle artikelen

HANDVAARDIGHEIDSONDERWIJS
a
lle artikelen

HEEMKUNDE
alle artikelen

JAARFEESTEN
alle artikelen

KERSTSPELEN
Alle artikelen

KINDERBESPREKING
alle artikelen

KLASSEN alle artikelen:
peuters/kleutersklas 1; klas 2; klas 3; klas 4; klas 5; klas 6; klas 7; klas 8; klas 9: klas 10; klas 11; klas 12

LEERPLAN
alle artikelen

LEERPROBLEMEN
alle artikelen

LEZEN-SCHRIJVEN
alle artikelen

LINKS
Naar andere websites en blogs met vrijeschoolachtergronden; vakken; lesvoorbeelden enz

MEETKUNDE
alle artikelen

MENSKUNDE EN PEDAGOGIE
Alle artikelen

MINERALOGIE
alle artikelen

MUZIEK
Alle artikelen

NATUURKUNDE
alle artikelen

NEDERLANDSE TAAL
alle artikelen

NIET-NEDERLANDSE TALEN
alle artikelen

ONTWIKKELINGSFASEN
alle artikelen

OPSPATTEND GRIND
alle artikelen

OPVOEDINGSVRAGEN
alle artikelen

PLANTKUNDE
alle artikelen

REKENEN
alle artikelen

RELIGIE
Religieus onderwijs
vensteruur

REMEDIAL TEACHING
[1]  [2]

SCHEIKUNDE
kAlle artikelen

SCHRIJVEN – LEZEN
alle artikelen

SOCIALE DRIEGELEDING
alle artikelen
hierbij ook: vrijeschool en vrijheid van onderwijs

SPEL
alle artikelen

SPRAAK
spraakoefeningen
spraak/spreektherapie [1]    [2

STERRENKUNDE
Alle artikelen

TEKENEN
zwart/wit [2-1]
over arceren
[2-2]
over arceren met kleur; verschil met zwart/wit
voorbeelden
In klas 6
In klas 7
Bordtekenen [1]
Bordtekenen [2]

VERTELSTOF
alle artikelen

VOEDINGSLEER
7e klas: alle artikelen

VORMTEKENEN
alle artikelen

VRIJESCHOOL
Niet elders gerubriceerd: alle artikelen
Ahriman en/in het onderwijs;
Grafische vormgeving bij Steiner
Naamgeving en schrijfwijze vrijeschool;
Ochtendspreuk;
Organische architectuur;
uitgangspunten vrijeschool;
vrijeschool en antroposofie;
vrijheid van onderwijs;  

bewegen in de klas
In de vrijeschool Den Haag wordt op een bijzondere manier bewogen.

bewegen in de klas
L.L.. Oosterom over: beweging tussen persoon en wereld; kind leert bewegend de wereld kennen; sport

.
EN VERDER:

geschiedenis van het Nederlandse onderwijs, een kleine schets

karakteriseren i.p.v. definiëren

lichaamsoriëntatie

(school)gebouw
organische bouw [1]     [2-1]    [2-2]

In de trein
onderwijzer Wilkeshuis over een paar ‘vrijeschoolkinderen’ in de trein
.

VRIJESCHOOL in beeld: bordtekeningen; schilderingen, tekeningen, transparanten enz.
voor klas 1 t/m 7; jaarfeesten; jaartafels

Deze blog wordt/werd bekeken in:

Afghanistan; Albanië; Algerije; Amerikaans-Samoa; Andorra; Angola; Argentinië; Armenië; Aruba; Australië; Azerbeidzjan; Bahama’s; Bahrein; Bangladesh; Belarus; België; Benin; Bolivia; Bosnië en Herzegovina; Brazilië; Brunei; Bulgarije; Burkina Faso; Burundi; Cambodja; Canada; Caribisch Nederland; Chili; China, Congo Kinshasa; Costa Rica; Cuba; Curaçao; Cyprus; Denemarken; Dominicaanse Republiek; Duitsland; Ecuador; Egypte; Estland; Ethiopië; Europese Unie; Finland; Filipijnen; Frankrijk; Frans-Guyana; Gambia; Georgië; Gibraltar; Griekenland; Ghana; Guadeloupe; Guatemala; Guyana; Haïti; Honduras; Hongarije; Hongkong; Ierland; IJsland; India: Indonesië; Isle of Man; Israël; Italië; Ivoorkust; Jamaica; Japan; Jemen; Jordanië; Kaapverdië; Kameroen; Kazachstan; Kenia; Kirgizië; Koeweit; Kroatië; Laos; Letland; Libanon; Liberia;  Libië; Liechtenstein; Litouwen; Luxemburg; Macedonië; Madagaskar; Maldiven; Maleisië; Mali; Malta; Marokko; Martinique; Mauritius; Mexico; Moldavië; Monaco; Mongolië; Montenegro; Myanmar; Namibië; Nederland; Nepal; Nicaragua; Nieuw-Zeeland; Nigeria; Noorwegen; Oeganda; Oekraïne; Oman; Oostenrijk; Pakistan; Panama; Paraguay; Peru; Polen; Portugal; Puerto Rico; Qatar; Réunion; Roemenië; Rusland; Saoedi-Arabië; Senegal; Servië; Sierra Leone; Singapore; Sint-Maarten; Slovenië; Slowakije; Soedan; Somalië; Spanje; Sri Lanka; Suriname; Syrië; Taiwan; Tanzania; Thailand; Togo; Tsjechië; Trinidad en Tobago; Tunesië; Turkije; Uruguay; Vanuatu; Venezuela; Verenigde Arabische Emiraten; Verenigde Staten; Verenigd Koninkrijk; Vietnam; Zambia; Zuid-Afrika; Zuid-Korea; Zweden; Zwitserland’ (156)

..

VRIJESCHOOL – Lezen (12-5)

.

Bij de regelmatig terugkerende berichten dat het met het Nederlandse onderwijs niet goed gaat, was er een tijdje geleden één, speciaal over het slechte leesniveau.
Ook al betrof het hier een onderzoek onder 15-16jarigen, wat er van het bericht bleef hangen, was toch vooral dat ook het primair onderwijs het resultaat van het onderzoek zich aanrekende.

Op 17 april 2024 verscheen in het NOS-journaal de hoofdinspectrice van het onderwijs, die – vooral ook gebaseerd op het hier genoemde en van kanttekeningen voorziene onderzoek over het ‘slechte leesresultaat’ – haar mening gaf, ook met de opmerking dat ‘het niet overal slecht gaat’ en ‘dat we van elkaar kunnen leren’.

‘Van elkaar leren’: hier volgt een artikel over een manier van met leesonderwijs bezig zijn op een school (geen vrijeschool):

.

NRC, 14-02-2024 

.

‘We doen hier niets geks, we geven gewoon les’
.

De leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen daalt al jaren. Maar op basisschool de Sterrenpracht in Axel, Zeeuws-Vlaanderen, gaat het wél goed. Hoe kan dat? 

Zuid-Limburg, 1845. Nog één keer kijkt Emma om, niet over haar schouder, maar zich helemaal omdraaiend naar de boerderij met de witgepleisterde muren en het vakwerk van zwart geteerd hout.”

Esther Bakker (53) leest haar groep 8 voor uit Zwarte sneeuw van Simone van der Vlugt. 

Vakwerk, moeilijk woord. Op het digibord verschijnt een foto van een vakwerkhuis. 

„Een vakwerkhuisje, dat ziet er zo uit”, zegt juf Esther. „Ze beginnen met het geraamte, met dat hout, en dat vullen ze op met klei. Daarna maken ze die muren mooi wit en dat noem je het witgepleisterde.” 

Ze leest verder. „In heel Vlaanderen en Zuid- Limburg is de oogst mislukt. Pa en de jongens hebben het hele aardappelveld gerooid; één mand nog net eetbare aardappelen hebben ze uit de grond gehaald. Met wat voor de hele winter bedoeld was, hebben ze een maand gedaan.” 

De achtstegroepers van basisschool de Sterrenpracht in Axel, Zeeuws-Vlaanderen, hebben kopietjes van de voorgelezen tekst op hun tafeltjes liggen. Alle kinderen hebben hun rugzak op precies dezelfde manier om de rugleuning van hun stoel hangen, met één schouderband aan elke kant. In de klas hangen posters met spellingsregels. Achterin hangt een poster met „De grote 100 van groep 8”: omslagen van honderd kinderboeken. Het is een wedstrijd: wie heeft er als eerste honderd gelezen? De klas of de juffen? 

Sommige leerlingen lezen Zwarte sneeuw mee vanaf hun kopietjes, andere kijken naar de voorlezende juf. Bijna iedereen luistert aandachtig. Bij sommige kinderen worden de ogen zelfs iets groter en gaat de mond een stukje open. Een enkeling pulkt aan zijn nagels of staart voor zich uit. 

„Een karnton. Wat is dat, Joëlla?”, vraagt juf Esther. 

„Een ton met karne.” 

„En wat is karne?” 

„Ehm”, zegt Joëlla. 

Esther: „Dit is een karnton en je moet eraan draaien. Wat maak je daar dan mee? Matthijs?” 

„Koffie, ofzo?” 

„Dat zou leuk zijn, maar die is kleiner. Die heb je ook hoor, van die koffiemachientjes.” 

„Van melk maak je boter of zo”, zegt Daniek. 

„Ja, klopt!”, zegt Esther. „Als je melk slaat, wordt het boter.” 

Streefniveau 

De leerlingen van de Sterrenpracht scoren relatief erg goed op leesvaardigheid. De meesten hebben praktisch opgeleide ouders. Er werken veel vaders in de zware industrie van Zeeuws- Vlaanderen. Het opleidingsniveau van de ouders is een van de factoren waarmee de Onderwijsinspectie de ‘weging’ van een schoolpopulatie bepaalt. Op basis van de weging van de Sterrenpracht mag verwacht worden dat minimaal 58 procent van de leerlingen het streefniveau haalt. Maar de school scoort veel beter: voor lezen geldt dat de afgelopen jaren gemiddeld 96 procent van de leerlingen dat niveau haalde. Voor alle gemeten vakken samen komt de Sterrenpracht uit op een gemiddelde van bijna 82 procent. 

Zulke hoge leesscores gaan in tegen de trend van de al jaren dalende leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen. Uit het laatste internationale PISA-onderzoek, dat kijkt naar de mate waarin vijftienjarigen voldoende ‘geletterd’ zijn, bleek afgelopen december dat Nederland nu ruim onder het gemiddelde van de OESO- landen scoort op leesvaardigheid. Een op de drie Nederlandse leerlingen blijkt onvoldoende geletterd. Dat betekent dat je niet voldoende voorbereid bent om als zelfstandige burger te functioneren in de huidige kennissamenleving. 

„Het modderige pad naar de mijn is vol geulen en kuilen”, leest juf Esther voor. Emma uit Zwarte sneeuw moet met haar familie in de mijnen van Zuid-Limburg werken, omdat hun oogst mislukt is. „En de mijn, die moet je je voorstellen!”, zegt Esther. „Een groot gat en ze gaan met een laddertje naar beneden toe. Tweehonderd meter naar beneden, dus moet je je even voorstellen: de watertoren hier in Axel; drie watertorens naar beneden moet je klimmen. On… der… de… grond. Tweehonderd meter. Langs een gammel laddertje.” 

Na het voorlezen zegt Esther dat ze het gaan hebben over de industriële revolutie en stoommachines. Dat hoort bij het thema de IJzeren Eeuw, dat ze de komende weken behandelen. Op een krijtbord maakt ze aantekeningen en de leerlingen moeten meeschrijven. Op het digibord kijken ze filmpjes, bijvoorbeeld over hoe een stoommachine werkt. Net als tijdens het voorlezen, stelt juf Esther veel vragen. Vingers schieten dan omhoog. Vaak wacht ze even met iemand de beurt geven en dan gaan de vingers hoger en hoger en begint soms een voet onrustig te wiebelen onder een tafeltje. 

Bijvoorbeeld wanneer Esther vraagt waaraan je kunt zien dat de kar op een plaatje op het digibord relatief modern is. Terwijl één meisje een ander meisje fluisterend aanraadt door haar doorzichtige liniaal naar het digibord te kijken, willen veel klasgenoten het goede antwoord geven. Aan Anne-Liz de eer: „Aan de rubberen banden!” 

Deze les was een wereldoriëntatieles.

In de pauze vertellen Esther Bakker en Marit Koster, juffrouw van dezelfde groep 8, in een kantoortje dat ze met hun leerlingen niet alleen werken aan leesvaardigheid in de reguliere taallessen, maar ook in andere vakken. „Dat is deels een reactie op de verschraling van de methodes voor wereldoriëntatie van de afgelopen jaren”, zegt Koster. Veel plaatjes, verarmde en versimpelde teksten. Daarom stellen de juffen hun eigen lesmateriaal samen. „Het werkt heel goed, maar je zit wel in je vrije tijd naar rijke teksten te zoeken.” 

Trucjes 

Wat de oorzaak is van de dalende leesvaardigheid onder Nederlandse jongeren, ligt eraan wie je het vraagt. Na het nieuws over de slechte PISA-resultaten werd door een deel van het onderwijsveld gewezen naar het vak ‘begrijpend lezen’. Daar zou in Nederland te veel nadruk op liggen. Kinderen, zeiden ze, leren in dat vak trucjes om teksten te analyseren. Zo leren ze oppervlakkig lezen in plaats van goed. 

Wat inderdaad kan helpen, is het lezen ook goed integreren in ‘zaakvakken’, zoals wereldoriëntatie, zegt Suzanne Bogaerds aan de telefoon. Zij is onderzoeker op het gebied van leesonderwijs aan de Radboud Universiteit. „Dan koppel je het lezen aan betekenisvolle thema’s, zoals de IJzeren Eeuw. Het is ook belangrijk in een betekenisvolle context te schrijven en te spreken over de teksten.” 

Over een tijdje moeten de kinderen iets schrijven over de IJzeren Eeuw, zegt Bakker, maar vandaag was de eerste themales en dan gaat het vooral om kennisoverdracht. Bakker en Koster zijn niet zo van de „hippe” onderwijsmethodes, zoals ontdekkend leren. „Dan had ik vandaag moeten beginnen met de vraag: ‘Wat zou je willen weten over de negentiende eeuw?”’, zegt Bakker. „Maar als een kind daar nog geen enkel beetje kennis van heeft, werkt dat niet.” 

Koster: „Ik vond dat vakwerkhuis leuk, ik dacht: eigenlijk is die les ook zo, eerst het vakwerk en daarna kunnen ze zelf die gaten gaan vullen.” 

„Het moet tegenwoordig allemaal leuk zijn”, zegt Bakker. „Mensen denken dat leren niet leuk is, maar het is bewezen dat kennis opdoen jou een fijn gevoel geeft. Ik denk dat er te veel leerkrachten zijn die bij een beetje tegengas van de kinderen al denken: we moeten het leuker maken.” 

Koster: „Het is al leuk.” 

Bakker: „En daarom doen wij hier niets geks of bijzonders. We geven gewoon les.” 

Leeswedstrijd 

Volgens Suzanne Bogaerds is de werkwijze van deze juffen een vorm van ‘expliciete directe instructie’. „Er is veel wetenschappelijk bewijs te vinden dat die aanpak heel effectief is.” De methode werkt als volgt: „Eerst biedt de leerkracht de nieuwe stof aan. Dan gaat hij of zij over op begeleide instructie: leerlingen laten meedenken, maar nog wel feedback geven. En langzaam schuift de verantwoordelijkheid richting de leerlingen zelf: doe het samen, probeer samen achter de betekenis van het woord te komen. De laatste fase is het zelf doen.” 

Maar, zegt Bogaerds, leesvaardigheid is „complex”. „We weten welke factoren ertoe doen, maar niet precies in welke mate. Naast de lesmethode, spelen ook bijvoorbeeld de didactische vaardigheden van de leerkracht een rol. Weet die de klas te boeien?” Het is dus niet gezegd dat elke leerkracht die expliciete directe instructie gebruikt, de leesvaardigheid van de klas omhoogstuwt. 

De juffen proberen ook het leesplezier van hun leerlingen te bevorderen, zoals met de leeswedstrijd van de poster. Bakker: „En als ik een boek heb gelezen, vertel ik er iets over. Ze komen ook naar mij toe om te zeggen dat ze hun boek uit hebben en dan vraag ik hoe het was. Ze mogen niet zeggen ‘leuk’ of ‘mooi’; ze moeten er meer over vertellen.” 

Koster: „En soms lees je een stuk voor en stop je op een spannend moment.” 

„Ik moet me weleens verdedigen tegen vrienden die ook in het onderwijs zitten”, zegt Koster. „Die zeggen dan: ‘Klassiek onderwijs, beetje saai’. En dan zeg ik: ‘Ja, maar ik weet zeker, en daar ben ik trots op, dat wij hier geen kinderen laaggeletterd van school sturen.” 

.

Schrijven en lezenalle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3092

 

VRIJESCHOOL – Rekenraadsel (nieuw)

.

Het is altijd handig om een map te hebben liggen met een voorraad opgaven die kinderen kunnen maken in ‘verloren ogenblikken’: wanneer ze met alles (snel) klaar zijn of wanneer ze graag extra werk doen, enz.

Oplossing later

.

Alle breinbrekers

Alle rekenraadsels

Alle taalraadsels

Alle ‘gewone’ raadsels

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Hemelvaart (35)

.

Daan Rot, Antroposofie Magazine maart 2020 nr. 17

 

Aswoensdag, Pasen en Hemelvaart zijn een eenheid.
Hemelvaart is het afsluitende feest van de paascyclus

.

in de wolken met met Hemelvaart

 

Hemelvaart is die vrije donderdag die lekker uitloopt in een lang weekend. Een perfecte dag om aan de slag te gaan in de tuin, met heel veel anderen een bezoek te brengen aan de geel met blauwe meubelwinkel en een klusdag bij uitstek.

De bomen zijn weer lekker frisgroen, bloemen fleuren de wereld op, de vogeltjes zijn druk in de weer en zelfs de zwaluwen zijn weer in het land. Het is langer licht en we genieten van de ‘met zonder jas’-dagen.

Maar waarom zijn we vrij en wat vieren we eigenlijk? Ik schets even een tijdslijn om Hemelvaart goed te plaatsen in de christelijke feesten; tussen Aswoensdag [de eerste dag van de vastentijd] en Pasen zitten veertig dagen, tussen Pasen en Hemelvaart zitten ook veertig dagen. Omdat Pasen altijd op een zondag is, is Hemelvaart altijd op een donderdag. Aswoensdag, Pasen en Hemelvaart vormen samen een eenheid. Hemelvaart is het afsluitende feest van de paascyclus. Tien dagen na Hemelvaart is het Pinksteren. Ik leerde de kinderen ‘AsPaHePi’ als ezelsbruggetje! As(woensdag]Pa[sen]He[melvaart] Pi[nksteren] Ze weten nu precies welke feesten wanneer zijn en de bijbehorende verhalen worden vanaf nu op volgorde verteld. AsPaHePi is ons nieuwe jaarfeestenwoord.

Met Pasen herdenken we dat Jezus is gestorven en uit de dood is opgestaan. Hij verschijnt in de periode tussen Pasen en Hemelvaart aan zijn leerlingen om hen te onderwijzen. Op Hemelvaart toont Jezus zich voor de laatste keer aan zijn discipelen. Hij zegent hen, geeft hen de opdracht om op zendingspad te gaan en stelt hen gerust door de Heilige Geest aan te kondigen die altijd bij hen zal zijn en hen zal bijstaan. De discipelen zien hoe een wolk hem opneemt en Jezus zich bij zijn Hemelse Vader voegt. Met Pinksteren daalt de Heilige Geest uit de wolken neer.

Dauwtrappen

In de wolken zijn, een hemels gevoel, blij on gelukkig zijn… dan zie ik al snel een dansend kind op blote vue ten in het gras. Een oud gebruik op Hemelvaart is dan ook het dauwtrappen. Oorspronkelijk een onderdeel van het meifeest in de voorchristelijk tijd waarbij de Germanen de wederopbloei van de natuur vierden. Dat gebeurde niet bij het krieken van de dag. Al om drie uur ’s nachts stond je op om op blote voeten in de Heilige Wouden te wandelen, te dansen en te zingen om de voorvaderen te eren. Dit zou een magische en helende werking hebben. Dit gebruik houdt weer verbond met de latere processies van de Katholieke kerk.

In de negentiende eeuw trok men in Amsterdam de stad uit en de velden in met lekkers voor onderweg: rozijnen, vijgen, krakelingen en een strafte borrel. Het was een vroege wandeling, want men zat om negen uur weer keurig in de kerk voor de mis. In Rotterdam moesten de langslapers trakteren op hemelvvaartbollen.

Wij doen niet ieder jaar aan een potje dauwtrappen, de kinderen zijn inmiddels langslapers. Er worden genoeg natuurexcursies en wandelingen georganiseerd, mom we gaan er liever gewoon met ons zessen en de hond op uit voor een tocht door het bos, over het stand of we trekken de polder in. We gaan op zoek nam paardenbloemen om de pluizenbollen weg te blozen en Ik steek een bellenblaas in mijn zak. De bellen maken een symbolische hemelvaart en we worden vanzelf stil Het dauwtrapontbijt is dan meestal een dauwtrap-brunch geworden. En bij ons als heuse Rotterdamse langslapers, kunnen de Rotterdamse hemelvaartbollen niet ontbreken. We maken een extra portie van het deeg om traditioneel ook wat bollen uit te delen.

 

Ingrediënten voor ongeveer 9 bollen

40 gram verse gist of 2 zakjes droge gist
• 4 eetlepels lauwe melk plus 2 dl melk
• 500 gram bloem (eventueel 2/3 tarwe en 1/3 roggebloem]
• 10 gram zout
• 20 gram basterdsuiker
• 50 gram boter
• 300 gram rozijnen
• 100 gram krenten
• Theelepel kaneel
• Ei

Werkwijze

* Meng 40 gram verse gist [of 2 zakjes droge gist] met 4 eetlepels lauwe melk.
* Neem 500 gram bloem (eventueel 2/3 tarwe en 1/3 roggebloem] en meng deze met 10 gram zout en 20 gram basterdsuiker.
* Maak een kuiltje in de bloem. Smelt 50 gram boter en voeg dit toe samen met de aangemaakte gist en doe er geleidelijk 2 dl melk bij. Kneed het gistdeeg goed door tot het een soepel geheel is geworden.
* Laat het deeg afgedekt op een warme plaats een half uur rijzen.
* Was 300 gram rozijnen en 100 gram krenten en laat ze goed uitlekken. Kneed het deeg opnieuw door. Doe er een theelepel kaneel bij en kneed de rozijnen en de krenten goed door het deeg.
* Laat het deeg nogmaals een kwartiertje afgedekt, op een warme plaats rijzen.
* Maak bolletjes van ongeveer 125-150 gram. Beboter een bakblik, verdeel er een beetje bloem in en klop de losse bloem eruit. Leg de de bollen op het bakblik. Druk ze een klein beetje plat.
* Laat de bollen nog een kwartiertje narijzen.
* Bestrijk de bollen met het losgeklopte ei en zet het bakblik in een een zeer hete oven [240°C]
* Bak de hemelvaartbollen in 15 minuten bruin en gaar.
* Eet ze met boter en stroop!

.

Hemelvaart: alle artikelen

Jaarfeesten: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

.

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – sterrenkunde (3-5)

.

Sterrenkunde is ook ‘beschrijven’. Maar hoe doe je dat. Hieronder zie je hoe van Mansvelt een prachtige fenomenologische beschrijving geeft van wat er waar te nemen valt. Bepaalde verschijnselen zouden de leerlingen zelf kunnen geven als je met hen de waarnemingen kan doen om die later wellicht iets te interpreteren.
In de beschouwing van van Mansvelt zitten ook vele elementen die je nog niet met een 7e klas kan bespreken, maar voor de leerkracht kunnen ze een mooie ontwikkeling in gang zetten.
.

Jan Diek van Mansvelt, Motief nr. 229, o2-2019
.

Bewegingen van de zon en de maan
.

Zicht op hun loop, van ons uit bezien
.

Uit de ochtendschemering duikt de zon aan de oostelijke hemel rozerood op. Het nachtelijke donker is dan al naar de westelijke hemel aan het wegtrekken, waar het vervolgens vrijwel ongemerkt verdwijnt: zozeer trekt die opgaande zon onze aandacht. Bij zijn opkomst kunnen we hem met eigen ogen aankijken. Naarmate de zon zich omhoog beweegt wordt hij oranje, geel en dan al snel oogverblindend licht.

De zon

Met het oplichten van de zon lichten ook de kleuren van de wereld om ons heen op, uit het donker waarin ze in de vroege schemering en de nacht daarvoor gehuld waren. Eerst kleurt de wereld dichtbij ons. Die gekleurde wereld breidt zich vervolgens steeds verder uit, tot aan de door de zon beschenen horizon. Kijken we tegen de zon in, dan zien we de horizon donker, net als de bomen en gebouwen dichter bij ons. Het zijn de schaduwzijden van alle objecten die aan hun zonzijde belicht worden.

De zonnestralen brengen eerst de kleuren aan het licht en vervolgens brengen ze ons ook de zonnewarmte. Die warmte kan verschroeiend heet voor ons worden, net zoals het zonlicht onze ogen kan verblinden. Zo sterk is de zon dat we hem overdag alleen als lichtkracht kunnen ervaren, die vanuit het onzichtbare de stoffelijke wereld voor ons zichtbaar, en in kleuren, geuren en warmte ervaarbaar maakt. Hij maakt ons warm voor de wereld als we ons tegenover hem staande weten te houden. Daarbij moeten we ons zelf dikwijls met zonnebrillen, jaloezieën en parasols tegen zijn overmacht beschermen.

Nadat hij op het midden van de dag door zijn zuidelijke hoogtepunt heen is, neigt hij zich naar de westelijke horizon, waar hij ten slotte, eerst nog vurig rood en dan zachter violetrood, ondergaat. In de late namiddag is hij dan al milder geworden, en staat ons vervolgens toe om zijn ondergang met onze eigen ogen waar te nemen. In de daaropvolgende schemering zien we hoe de kleuren allengs verdwijnen, eerst ver van ons weg en dan steeds dichterbij. De geuren en de warmte blijven nog een tijdlang om ons heen hangen, ook als de kleuren al weg zijn. Uit het oosten nadert intussen het donker van de nacht, dat ons mee en meer omhult, terwijl we de sterren aan de hemel zien verschijnen. Die lichten op uit het donker.

Seizoenen van de zon

In de zomer ervaren we het licht en de warmte van de zon het sterkst: hij straalt vanuit zijn hoogste baan met alle kracht op ons neer. In de winter is hij milder. Dan beweegt hij zich in zijn laagste baan dichter bij de horizon. Hij is langer bezig met op en onder gaan, en voor ons langer aan te zien. Maar daartegenover staat dat de daglengte dan het kortst is en zijn verwarmende kracht het geringst.

In het voorjaar spreekt ons het steeds vroeger opgaan van de zon het makkelijkst aan. Het uitlopen van de relatief onzichtbare knoppen en zaden, het tevoorschijn komen en oplichten van de natuur: dat alles trekt dan onze aandacht.

In het najaar is het de steeds vroeger ondergaande zon die ons het makkelijkst raakt, samen met het verwelken van de bloemen en het verkleuren en afvallen van de boombladeren. Net als in de avondschemering blijft in de herfst de zonnewarmte nog lang bij ons, terwijl het licht al weg is.

In het voorjaar komt de natuur aan het licht, in de herfst trekt zij zich terug in het onzichtbare, omhuld door de warmte.

Het zal duidelijk zijn dat ik in deze beschouwing voor een Midden-Europees standpunt heb gekozen, voor wat wij in ons land kunnen beleven. Voor de tropen en poolgebieden is een heel eigen, aangepaste beschouwing op zijn plaats.

De maan

Aan de westelijke hemel kunnen we zien hoe de jonge maan in de vroege avond uit de ondergaande zon geboren wordt. Haar nageldunne sikkel wijst naar de zon die al onder is, haar beide spitse punten wijzen naar het donkere oosten, waarheen zij zich de daaropvolgende avonden steeds verder gaat bewegen: haar toekomst. Soms kun je tussen die punten, oostelijk van de maansikkel, de volle rondte van de gehele maan zien. Donkergrauw oplichtend in het strooilicht van de zon, veel belovend. Je voelt of weet immers dat die hele donkere, haast onzichtbare kant, allengs aan het licht zal komen.

Die nieuwe maansikkel staat maar kort aan de hemel, en volgt al snel de zon waaruit ze tevoorschijn kwam. Elke volgende avond beweegt zij zich verder van de ondergaande zon af, komt later op en wordt daarbij elke avond groter. Wij zien haar ook elke avond hoger aan de hemel. Via de halve maanfase in de late avond wordt zij dan, nog hoger daarboven, in al haar volheid zichtbaar: midden in de nacht. De opkomende maan heeft zich dan stap voor stap van de westelijke avondhemel naar de oostelijke hemel bewogen, waar zij als volle maan opkomt als de zon ondergaat.

Prachtig om de kleurverschillen van beide, zo groot verschijnende, hemellichamen aan de tegenoverliggende horizonten te zien. Ook de maan kleurt immers een vleugje oranjerood, een vage afspiegeling van de felrood ondergaande zon. Bij zonsopgang in het oosten kun je de volle maan in het westen zien ondergaan. Opnieuw elk in de eigen kleurschakering. De volle maan belicht de aardse wereld met een fel bleek-wit licht, een verlichting die harde contouren tevoorschijn roept. De wereld verschijnt aan ons als een zwart-wit foto. Op een nachtwandeling zie je dan je eigen schaduw met je mee wandelen.

In de zomer doorloopt de volle maan een lage baan aan de hemel, schijnt oranje-geel, en dat slechts korte tijd, zoals de zon dat ’s winters doet. Die zomer vollemaan doet romantisch aan in de warme late avonden en mistige vroege ochtenden. In de winter is de volle maan in haar hoge baan lang zichtbar in de lange nachten. Zij schijnt dan klein en fel-wit in de koude omlaag, de wereld ijzig verhelderend.

Licht vanuit de toekomst

De volle maan wordt door de middernachtzon, van midden onder de aarde, diametraal tegenover haar, beschenen. In die periode verandert zij van ‘door de avondzon belicht’ naar ‘door de ochtendzon belicht’. Dan krijgt zij haar licht niet meer uit het verleden, maar vanuit de toekomst. Een transitie die iedereen aan kan spreken.

De afnemende maan wordt vanuit het oosten door de ochtendzon belicht. Die trekt haar als het ware stap voor stap naar zich toe, al kun je evengoed zeggen dat de maan, sinds haar geboorte uit de avondzon, op weg is naar de ochtendzon.

Terwijl we de wassende maan, vanuit het westen beschenen, in de namiddag en avond zagen, zie we de afnemende maan, vanuit het oosten beschenen, nu in de late nacht en ochtend. Elke volgende dag komt ze dichter bij de ochtendzon op, als steeds dunner wordende sikkel, met de spitse punten nu naar het westen. Ten slotte gaat ze in de oostelijke ochtendzon op. Daar heeft ze haar doel bereikt. Daarheen was ze haar hele leven, een maanmaand lang, op weg: sinds haar geboorte uit de westelijke avondzon. Daarmee eindigt, voorlopig, haar maanmaand-verhaal van circa achtentwintig dagen. Dat is dus iets anders dan ons kalendermaand-verhaal van dertig à eenendertig dagen. Ongeveer drie nachten na haar opgaan in de ochtendzon, waarbij zij voor ons onzichtbaar werd, wordt zij uit de avondzon opnieuw geboren en daarmee zichtbaar voor ons. Het maanmaand-verhaal betreft haar uiterlijk zichtbare verschijningsvormen. Het héle maan-verhaal betreft haar onsterfelijke wezen, dat zich door de maanmaanden en het jaarverloop heen, steeds op heel verschillende wijzen aan ons toont.

Zon en maan

Terugkijkend op deze levensloop kun je de volle maan zien als een zintuiglijk waarneembaar ontwikkelingsproces, waarin de aanvankelijke belichting vanuit haar oorsprong, de avondzon, overgaat in de uiteindelijke belichting door haar toekomst: de ochtendzon. We zagen al dat de hoog staande volle maan door de voor ons onzichtbare middernachtzon wordt beschenen. Omgekeerd zagen we dat de nieuwe maan zich heroriënteert in het voor ons onzichtbare, achter de zichtbare zon: op weg naar een nieuwe geboorte. De transitie van de volle maan, van avondlicht naar ochtendlicht, doet zich uiterlijk zichtbaar voor. Die van de nieuwe maan, van ochtendlicht naar avondlicht, voltrekt zich onzichtbaar, meer innerlijk.

Zo gezien wordt het kleiner worden van de afnemende maansikkel anders beleefbaar dan het groter worden van de wassende maan. Het is meer dan een simpele symmetrie. De groeiende maan, van sikkel via halfvol tot vol, voelt jeugdig aan als een zich uitbreiden in de ruimte en aan macht toenemen. Na volle maan kan het afnemen enerzijds als verzwakkende veroudering beleefd worden, maar ook als een rijpende beweging van kwantiteit naar kwaliteit. Een intensivering, een ont-materialiseren, waarbij de ultieme essentie van de maan als ochtendsikkel in de opgaande zon opgaat.

Als we ons de maanontwikkeling als een bewegend beeld voor ogen stellen, kan het ontroeren dat de zon, als grote verlichter, onderaards en dus buiten ons gezichtsveld, de maan tegemoet gaat: van avondzon tot ochtendzon. Tegelijk is de maan, binnen ons gezichtsveld, altijd op weg naar de ochtendzon, die dan klaar staat om haar op te vangen. Beide bewegingen, de onzichtbare innerlijke van de zon en de uiterlijk zichtbare van de maan, bezien we hier vanuit het noorden. Het oosten is dan aan onze linkerkant, het westen aan onze rechter.

Hemelbaan

We zagen al dat de maan in het winterdonker langdurig klein en fel wit in haar hoge hemelbaan verschijnt. In de zomer verschijnt zij juist voor korte tijd groot en ietwat sluierachtig gekleurd in haar lage hemelbaan. In het voorjaar daalt de maanbaan, terwijl de baan van de zon juist stijgt. In het najaar daalt die van de zon, terwijl de maanbaan dan oprijst. Daarbij verschijnt de jonge, vanuit het westen belichte maansikkel in het voorjaar al snel vrij hoog aan de hemel. In de herfst verschijnt juist de afnemende, ‘rijpende’ maansikkel het duidelijkst aan de vroege ochtendhemel.

Waar de zon van ons uit gezien al snel heel ver van ons en oogverblindend naar hemelse hoogten opstijgt, lijkt de maan, hoog of laag, altijd bijna grijpbaar te blijven. Zeker voor het kinderlijke oog is dat zo, getuige het vanzelfsprekende pak-gebaar van hun handen als ze haar zien. Als we ons toestaan met de kinderen mee te kijken zien en beleven we het ook weer even onbevangen als vroeger.

De maan beweegt zich voor de sterren langs, die daar oneindig ver en majestueus boven verheven zijn. Sterrenkenners kunnen elke avond, nacht of vroege ochtend zien voor welk sterrenbeeld de maan zich beweegt. De maan gaat daarbij tegen de klok in, in enkele dagen door dat dierenriemteken, terwijl de zon er een maanmaand over doet. Die dierenriem toont zich ons als brede band waar voorlangs alle planeten zich bewegen: elk op zijn of haar geheel eigen wijze. De maan doet dat, van ons uit gezien, vooral in hoogte van haar hemelbaan, en haar belichting door de zon. De andere planeten variëren minder in zogenaamde schijngestalte (hun door de zon beschenen deel). Zij variëren onderling vooral in omloopsnelheid en omlooprichting: nu eens met de zon mee, dan weer er tegenin.

Onze levenslopen

Je kunt je afvragen of je vanuit deze beschouwing van de maan-bewegingen ten opzichte van de zon iets meer kunt zeggen dan alleen maar tsjonge-jonge of wel-wel. Om te beleven wat deze schouw zou kunnen zeggen, doe ik een voorzet. Of die doel treft, is aan een ieder. Voorzetten van anderen kunnen doeltreffender blijken. Vang vooral je eigen beleving op.

Ik vraag me af: zou dat schouwspel ons iets kunnen zeggen over onze levenslopen? Wat gebeurt er bijvoorbeeld als je de regelmatige zon en haar kleurrijke en verwarmende lichtwereld als beeld neemt voor ons bewuste ik? Ons ik dat overdag wakker is en ’s nachts slaapt (heel simpel gezegd), ’s Ochtends op aarde ontwakend en ’s avonds daaruit vertrekkend naar onzichtbare hemelse gebieden?

Is er iets biografisch te herkennen in de uitbottende voorjaars-groei, in zomervolheid en de samentrekkende herfstrijping?

Is er iets te herkennen in de zoveel beweeglijker maanbewegingen ten opzichte van de bewegingen van de zon? Zou de maan-beweging beeld kunnen zijn van ons onbewuste leven, dat ons de wereld gemakkelijk in zwart-wit termen voorschotelt? Om de maanbewegingen te leren kennen is veel extra inspanning vereist, in donkere, niet volbewuste tijden. De lichte wereld van de dag-zon ligt daarentegen open en bloot voor ons, maar is soms oogverblindend.

Zouden zon en maan onze zielen, door de heel verschillende ritmen en kwaliteiten waarin ze aan ons verschijnen, kunnen helpen helen? Als wij de moeite nemen ze heel goed te beschouwen, zouden zij dan hun helende kwaliteiten aan ons mededelen, met ons delen?

Ik word heel blij als ik op deze manier ineens voor me kan zien hoe zon en maan met elkaar om de aarde heen spelen, en daarbij licht, kleur, vorm en beweging als een samenhangend verschijnsel tot verschijning brengen. Het geeft me een gevoel van thuiskomen en erbij horen. Van zich verloren voelende buitenstaander ben ik tot betrokken deelnemer geworden. Ik maak dat ze zich in mij kunnen vertonen, als ik hun de ruimte en de aandacht geef om zich zo levendig zichtbaar te maken.

Daarmee is een beschouwing als deze voor mij geen eindproduct, maar een begin. Het begin van een lange weg om natuurbeelden steeds beter en wezenlijker te verstaan. ||

 .

7e klas sterrenkundealle artikelen

7e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas

.

3090

 

VRIJESCHOOL – Uit LEO KLEINs aantekeningen

.

Leo Klein stelde mij een groot aantal aantekeningen ter hand die hij maakte tijdens zijn vrijeschoolleraarschap. <1>   <2>

Ik geef ze op deze blog door, zodat ook anderen er wat aan kunnen hebben.

Hier hoe je spreekwoorden zou kunnen verwerken:

 

 

.

Vrijeschool in beeld: Leo Klein  [1]  [2]

Algemene menskunde: alle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

3089

VRIJESCHOOL – Taalraadsel (nieuw)

.

Het is altijd handig om een map te hebben liggen met een voorraad opgaven die kinderen kunnen maken in ‘verloren ogenblikken’: wanneer ze met alles (snel) klaar zijn of wanneer ze graag extra werk doen, enz.

.

Welk woord wordt gezocht?

De beginletter is aangegeven met een punt. Verder mag je elke richting op, maar je mag niet tweemaal over dezelfde letter:

.

Oplossing later

.

Alle breinbrekers

Alle rekenraadsels

Alle taalraadsels

Alle ‘gewone’ raadsels

VRIJESCHOOL – Menskunde: de verbinding tussen geest en lichaam

.
Jelle van der Schuit, nieuwsbrief aurum, zomer 2008  
.

De verbinding tussen geest en lichaam

De brug van de warmte 

Inleiding 

In de antroposofische geneeskunde wordt de mens gezien als een uniek  geestelijk wezen dat voor zijn bestaan de beschikking heeft gekregen over  een materieel instrument: het fysieke lichaam.
We ervaren onze eigen individualiteit als ik. We zijn ons bewust van ons eigen wezen en dat zelfbewustzijn onderscheidt ons van de wereld van de dieren.
Wij weten, uiteraard tot op zekere hoogte, wie we zijn en wat we willen. We ontwikkelen ons op eigen wijze, soms met vallen en opstaan.
Maar hoe het geestelijke in het materiële werkzaam kan zijn, is eigenlijk een groot raadsel.
In ieder geval getuigt ieder mensenleven op een bijzondere unieke manier van deze inwerking. 

De huidige wetenschap is gewend om de blik vooral te richten op het materiële  vlak, op alles wat zichtbaar en tastbaar is. Voor vele wetenschappers is het bestaan van de geest al lang geen werkelijkheid meer, men ziet alleen nog maar de materie. 

Dan doemen er grote raadsels op. Er ontstaat een kloof tussen de uiterlijke materiële wereld, waarvan de ordening wordt bepaald door strenge onverbiddelijke natuurwetten en de innerlijke wereld van de mens, die wordt gekenmerkt door gedachten, gevoelens, intenties.

Hoe hangt het zielenleven van de mens samen met zijn lichamelijkheid?
Hoe komen wij tot de ervaring dat iets “goed” of “slecht” is? 

Wij kennen het probleem van de moraliteit en ook dat onderscheidt ons van de dierenwereld. De fysieke wereld met zijn wetmatigheden kent op zichzelf genomen geen moraliteit. De moraliteit vindt geen verklaring in het puur lichamelijke. Voor de mogelijkheid van het morele moeten we een beroep doen op de geestelijke natuur van de mens: dat we een zelfbewust wezen zijn en het vermogen hebben om in vrijheid een eigen weg te gaan en ons daarbij te verantwoorden. 

Rudolf Steiner, de grondlegger van de antroposofie, heeft op vele plaatsen in zijn werk aandacht besteed aan de vraag hoe de inwerking van de geest op het lichaam kan worden begrepen.
Hier wil ik aandacht schenken aan wat gezichtspunten die voorkomen in een drietal voordrachten, gehouden op 17 t/m 19 december 1920 in Dornach. Ze zijn vertaald in het boekje met de titel “De brug tussen lichaam, ziel en geest”, verschenen bij Pentagon, in 2006. 

De ziel als bemiddelaar tussen geest en lichaam 

Rudolf Steiner noemt steeds weer de ziel als verbindend element tussen geest en lichaam. In ons zielenleven kunnen we de werking van de geest bespeuren, want daar manifesteert zich onze eigenheid. Wat denk ik? Wat voel ik? Wat wil ik? We beleven onze individualiteit in de ziel.

In de bovengenoemde voordrachten knoopt Rudolf Steiner ook aan bij het Ik van de mens en noemt daarbij de warmte als het element, waarin het ik zich thuis voelt, waar het zich op natuurlijke wijze in kan manifesteren. Het Ik leeft in de warmte, leeft in het warme bloed. Zonder de warmte heeft de mens geen bestaan. Wie we zijn, heeft te maken met: Wat zijn onze motieven? Waar zijn we enthousiast voor zijn? Waar lopen we warm voor.
Dit moet letterlijk worden opgevat en niet alleen als beeldspraak: onze eigenheid heeft direct te maken met ons warmte-organisme. Onze wil wordt daadwerkelijk in beweging gebracht door ons innerlijk vuur.

We moeten bij de warmte twee aspecten onderscheiden: innerlijke warmte (zielenwarmte) en uiterlijke warmte. Het bijzondere is dat tussen deze twee vormen van warmte een overgang bestaat. Eigenlijk vormt juist de warmte een brug, die het geestelijke met het fysieke verbindt.
Warmte neemt onder de elementen een unieke positie in, het is namelijk als enige element in staat om alle andere elementen met haar eigen wezen te doordringen: zo doordringt zij de lucht, het vloeibare en ook het vaste! Wordt nu een mens gedreven door idealen, handelt hij uit morele motieven dan worden daarmee warmtekrachten aangeboord: hij loopt ergens warm voor, er brandt in hem een innerlijk vuur. En dit vuur doordringt de overige elementen van zijn lichamelijkheid. 

De verschillende elementen in ons organisme 

Het is een groot misverstand om te denken dat een mens alleen maar uit vaste, harde materie bestaat. We hebben een warmte-organisme in ons, maar ook een luchtorganisme en een vloeistof-organisme. Zoals de warmte niet alleen een fysieke aangelegenheid is, maar een draagvlak biedt voor ons Ik, zo heeft ook het lucht-organisme een innerlijke betekenis. Onze ademhaling staat direct in samenhang met onze zielenwezen. Bij hevige schrik stokt de adem en na afloop van een spannende gebeurtenis zijn we opgelucht. De ademhaling is zo een uitdrukking van onze gevoelsnatuur. 

Het vloeistof-organisme – de mens bestaat voor 90% uit vloeistof – is van groot belang voor alle chemische processen die zich in ons lichaam afspelen, processen, die het leven in standhouden. De lichaamssappen, zoals bloed, lymfevocht staan in dienst van de levensprocessen. Vanuit de vloeistofsfeer kan tenslotte door een kristallisatieproces de afzetting plaatsvinden van de vaste materie, zoals in de botvorming of de vorming van het gebit.
Zo werken de verschillende elementen op elkaar in, waarbij vooral vanuit de warmte en de lucht geestelijke en psychische factoren inwerken op de lichamelijke constitutie.
Dat werpt licht op psychosomatische samenhangen.

In de antroposofische geneeskunde erkent men dat problemen in het ademhalingsgebied niet alleen maar een fysiek ongemak vormen, maar doorgaans gerelateerd zijn aan problemen van psychische aard. 

Bronnen van licht, klank en leven dankzij de warmte 

De innerlijke warmteprocessen van het morele enthousiasme oefenen een positieve invloed uit op de andere elementen, op ons lucht-organisme, op ons vloeistof-organisme en op de organisatie van het vaste.
Zo blijkt lucht een affiniteit te bezitten met licht. Het klinkt misschien vreemd, maar in ons lichaam wordt op zelfstandige wijze innerlijk licht gevormd! Dat komt in belangrijke mate ten goede aan de denkprocessen.
De uitspraak “Er gaat mij een licht op” is dus geen beeldspraak, maar berust op een werkelijkheid. De morele warmte is daarbij een gangmaker.
Ook het vloeistof-organisme wordt positief beïnvloed door ons innerlijk vuur. Hier vindt de chemie plaats van de levensprocessen.
Rudolf Steiner maakt duidelijk dat deze chemie eigenlijk gebaseerd is op een onhoorbare – beter gezegd: een alleen met behulp van geestelijke oren hoorbare – hemelse muziek.
Het is bekend dat muziek een ordende werking bezit op de materie. De innerlijke warmte stimuleert deze hemelse muziek. Tenslotte is het ook zo, dat de organisatie van het vaste een positieve werking ondergaat vanuit de zuivere warmte. Daar waar we de dood in ons dragen, zoals in ons skelet met zijn harde materie, daar is ook de vindplaats voor de sterkste levenskrachten, want in het beenmerg van de botten wordt het nieuwe bloed gevormd. Zo levert de innerlijke warmte ons een bron van licht in ons luchtorganisme, een bron van klank in ons vloeistof-organisme en een bron van leven in onze organisatie van het vaste. 

Morele idealen of droge theorieën als uitgangspunt 

Rudolf Steiner gaat in op het verschil tussen iemand, die zich laat leiden door echte morele idealen of iemand, die alleen maar leeft vanuit abstracte, droge, zakelijke gezichtspunten. Met onze liefdevolle idealen verwarmen we ons organisme en dat werkt gezondmakend, dat vervult ons daadwerkelijk met nieuwe levenskrachten.
Maar alles wat we doen vanuit abstracte, droge, bloedeloze theorieën werkt juist
verkillend, verlammend op ons in en put onze levenskrachten juist uit.
Zo heeft moraliteit – in de zin dat we opkomen voor het waarlijk goede in ons zelf en ons kunnen verbinden met het waarlijk goede in de wereld – ook een betekenis voor onze gezondheid.
Omgekeerd kun je ook bedenken, dat bureaucratische structuren, waar het menselijke wordt ondergesneeuwd in een veelheid van dode formaliteiten, een negatieve uitwerking hebben op de gezondheid van de mens.
Niet alleen voor het leven hier op aarde is mijn eigen gezindheid bepalend – stel
ik mij moreel warmbloedig op of verkillend abstract? -, maar dat levert ook zijn
vruchten op voor het leven na de dood. Dan komt namelijk de werkelijke betekenis van ons eigen wezen vanuit het voorgaande leven tot zijn recht. Voor een moreel mens, die tijdens zijn leven heeft kunnen handelen vanuit liefde, betekent dat de geestelijke openbaring van de eerder genoemde bronnen van licht, klank en leven, die dan ten goede kunnen komen aan de kosmos. Maar waar het ontbreekt aan moreel gehalte, daar blijft de geestelijke akker dor en daar zullen geen bronnen ontspringen.
Het is voor de kosmos niet zonder betekenis wie we zijn en wat we doen. De warmte van ons wezen slaat een brug naar de wereld om ons heen, maar ook naar de wereld van de geest. 

* De oorspronkelijk voordrachten zijn te vinden in “Die Brücke der Weltgeistigkeit und dem Physischen des Menschen – Freiheit und Liebe und ihre Bedeutung  GA 202 

.

De brug tussen lichaam, ziel en geest

De brug tussen lichaam, ziel en geest. Vrijheid en liefde en hun betekenis voor de wereld. 80 pagina’s, – gedeeltelijke vertaling – geïllustreerd, met bordtekeningen. GA 202
Rudolf Steiner  meer over deze auteur ▷

Over ‘warmte: zintuigen, bij tastzin

Over mensbeeld: Algemene menskunde vanaf [1-7]

Drieledige mens: in ‘Antroposofie, een inspiratie

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3088

VRIJESCHOOL- actueel: Hemelvaart en Pinksteren – alle artikelen

,

Hemelvaart en Pinksteren: alle artikelen Hemelvaart en Hemelvaartsdag worden met een hoofdletter geschreven. Pinksteren ook. Samenstellingen met een kleine letter: pinksterdagen; pinksterzondag enz.

.

De pinksterbruid- en bruidegom vertegenwoordigen geen aards huwelijk. Het gaat om de kosmos en de aarde; traditioneel uitgedrukt in wit-zwart, zoals bv. in yin-yang.
(Dat een huwelijk ook kan bestaan uit een andere partnercombinatie is hier dus niet aan de orde)

Meer afbeeldingen op vrijeschool in beeld

.

VRIJESCHOOL – actueel – getuigschriften

.

Getuigschriften: alle artikelen

Is het alles goud wat er blinkt….?

..

VRIJESCHOOL – actueel – schoolrijpheid

.

over schoolrijpheid

zie ook een interessant gezichtspunt van Ewald Vervaet i.v.m. het leesvaardigheidsvermogen van kleuters.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over het kind rond het 9e levensjaar (Algemene menskunde voordracht 9 [9-1-2-4/9]

.

Onderdeel van ‘Algemene menskunde’ voordracht 9, artikel [9-1-2-4/9]

Wanneer Steiner over het 9 à 10-jarige kind spreekt, gebeurt dat heel vaak in samenhang met de leeftijd net ervoor of nog verder terug.
Uiteraard is dat heel logisch, want eigenlijk kan je niet ‘; zomaar’ ergens beginnen, we hebben met een doorlopende ontwikkeling te maken met markante punten.
Een van die punten is het 9e à 10e levensjaar.

GA 304

Erziehungs- und Unterrichtsmethoden auf anthroposophischer Grundlage

Opvoed- en onderwijsmethoden vanuit de antroposofie

Voordracht 2, Den Haag 27 februari 1921

Erziehungs-, Unterrichts- und praktische Lebensfragen vom
Gesichtspunkte anthroposophischer Geisteswissenschaft

Vertaald*

Een antroposofische kijk op opvoeding, onderwijs en het praktische leven

Blz. 47

Ungefähr um das neunte Jahr herum – es kann bis zum zehnten, ja bis zum elften Jahr dauern – ist für das Kind ein außerordentlich wichtiger Abschnitt seiner Entwicklung. Wenn wir das Kind in der Schule haben, machen wir mit ihm, es lenkend und leitend als Lehrer und Erzieher, diesen Zeitpunkt mit. In den ersten Kindesjahren lernt das Kind die Sprache; es lernt allmählich zu sich «ich» sagen. Aber diese Unterscheidung des eigenen Ich von der Umgebung ist noch etwas Unbestimmtes bis zum neunten Jahr hin. Wer wirklich das Leben beobachten kann, der weiß, daß das Kind da einen Rubikon überschreitet, daß es da zwischen dem neunten und ungefähr elften Lebensjahr sich eigentlich erst unterscheiden lernt von seiner Umgebung. Wie man an dem Zeitpunkt des Lebens, der für das eine Kind früher, für das andere später, aber doch innerhalb des charakterisierten Zeitabschnittes durchgemacht wird, sich zu dem Kinde verhält, davon hängt ungeheuer viel für das ganze folgende Leben des Kindes ab. Hat man ein Gefühl, eine Empfindung: da vollzieht das Kind seine eigentliche Unterscheidung von der äußeren Natur; es fühlt sich nicht mehr wie der Finger sich am Organismus fühlen würde, wenn er bewußt wäre, es fühlt sich jetzt als selbständiges Wesen – kann man sich da in der richtigen Weise einstellen, dann erzeugt man in dem Kinde einen Quell fortdauernder Lebensfreude und Lebensfrische. Dagegen kultiviert man Lebensöde und Lebensverdrossenheit, wenn man an diesem Zeitpunkte sich dem Kinde gegenüber nicht richtig einstellt. Es ist zu berücksichtigen, daß bis zu diesem Zeitpunkte hin das Kind vom Bilde ausgeht, von dem, womit seine eigene Natur verwandt ist. Diese Natur unterscheidet sich noch nicht von der Umgebung, sie geht noch auf in der Umgebung. Man muß berücksichtigen, daß man von dem ausgehen muß, was bildhaft ergriffen wird als Zusammenhang des Menschen mit der Umgebung.
Wir bekommen die Kinder herein aus dem Elternhaus in die Schule.

Eigen vertaling

Rond het negende jaar – het kan duren tot het tiende, zelfs het elfde jaar – is een uiterst belangrijke periode in de ontwikkeling van het kind. Als we het kind op school hebben, nemen we samen met hem deel aan deze tijd en begeleiden we hem als leraar en opvoeder. In de eerste kinderjaren leert het kind de taal; het leert geleidelijk ‘ik’ tegen zichzelf te zeggen. Maar dit onderscheid tussen het eigen zelf en de omgeving is tot het negende jaar nog iets vaags. Iedereen die het leven echt kan observeren, weet dat het kind een Rubicon* oversteekt, dat het pas tussen zijn negende en een jaar of elf leert zich daadwerkelijk te onderscheiden van zijn omgeving. Hoe je je op dat punt in het leven dat voor het ene kind eerder ligt, voor het andere later, maar nog steeds binnen de beschreven tijdsperiode, tot het kind verhoudt, daarvan hangt enorm veel af voor het hele verdere leven van het kind. Als je een gevoel, een beleven hebt: nu voltrekt zich in het kind werkelijk zijn onderscheid met de wereld buiten hem, het voelt zich niet meer zoals een vinger zich zou voelen aan het organisme als die het zich bewust zou zijn, het voelt zich nu een zelfstandig wezen, dan kan je je daarop op de juiste manier kunt instellen, dan schep je in het kind een bron van constante vreugde en frisheid voor het leven. Aan de andere kant, als je op dit moment niet de juiste houding tegenover het kind hebt, cultiveer je verlatenheid en ontevredenheid over het leven. Er moet rekening mee worden gehouden dat het kind tot nu toe uitgaat van het beeld, van datgene waar zijn eigen natuur mee in verband staat. Deze natuur is nog niet anders dan de omgeving, ze gaat nog steeds op in de omgeving. Je moet er rekening mee houden dat je moet uitgaan van wat visueel wordt vastgelegd als de verbinding tussen mens en omgeving.
GA 304/47
Eigen vertaling  

Blz. 79   vertaald blz. 79

Voordracht 3, Dornach 26 september 1921

Die pädagogische Bedeutung der Erkenntnis vom gesunden
und kranken Menschen

De pedagogische betekenis van de kennis van de gezonde en zieke mens

Steiner spreekt in deze voordracht over ‘gezondmakende en ziekmakende krachten in  opvoeding en onderwijs

Das wird ganz besonders eine wichtige, eine spannende Aufgabe zwischen dem neunten und zehnten Jahr, wo das Kind dann infolge dieses Gegeneinanderschießens der zwei Kräfte in einem Zustand ist, so daß es tatsächlich nach allen möglichen Richtungen hintendiert, und daß es von dem Erzieher und Lehrer abhängt, ob er vielleicht im richtigen Augenblicke zwischen dem neunten und zehnten Jahr dem Kinde ein richtiger Berater ist, das richtige Wort zu ihm spricht, oder sich auch dessen enthält und so weiter. Es kommt ungeheuer viel darauf an für das ganze Leben, ob der Lehrer sich in richtiger Weise zu dem Kinde zwischen dem neunten und zehnten Jahr zu verhalten weiß.

Dat [het gaat hier over twee tegen elkaar inwerkende krachten – zie voordracht] wordt tussen het negende en het tiende jaar een spannende opgave, als het kind dan als gevolg van het tegen elkaar botsen van deze twee krachten in een toestand verkeert waarbij het feitelijk alle mogelijke kanten uit zou willen gaan en dat het van de opvoeder en de leerkracht afhangt of deze wellicht op het juiste ogenblik tussen het negende en het tiende jaar voor het kind de goede raadgever is, het juiste tegen hem zegt of hem dat juist onthoudt enz.
Voor het hele leven komt het er buitengewoon op aan of de leerkracht zich op de juiste manier op kan stellen tegenover het kind tussen het negende en het tiende jaar.
GA 304/79
Op deze blog vertaald/79

Voordracht 4, Aarau 11 november 1921

Die pädagogische Grundlage der Waldorfschule

De pedagogische basis van de vrijeschool

Blz. 112  vert. 112

Was man bis zum neunten Jahr an das Kind heranbringt, muß durchaus einen rein menschlichen Charakter haben, muß sozusagen überall vor­aussetzen, daß das Kind sich in die Welt hereinstellt und alles dasjenige, was es sieht, gerade so zu sich rechnet, wie seinen eigenen Organismus. Gewiß, wenn man in grober Weise unterscheiden will, kann man auf das oder jenes hinweisen, wo das Kind sich unterscheidet von seiner Umge­bung; aber die feinere Ausbildung kann man nicht haben, wenn man nicht alles wirklich belebt, wenn man nicht alles zu einem Gleichnis macht, nicht zu einem toten, sondern zu einem lebendigen Gleichnis macht, was man dem Kinde über Leben und Tod zwischen dem sieben­ten und neunten Jahre beibringt.
Zwischen dem neunten und zehnten Lebensjahre tritt etwas außeror­dentlich Wichtiges für das Kind ein. Das Kind lernt eigentlich erst dann sich von seiner Umgebung richtig unterscheiden. In diesem Lebensjahr können wir dem Kinde eigentlich erst die vom Menschen unabhängige Pflanzen- oder Tieresnatur wirklich nahebringen. Aber da geht über­haupt etwas sehr Erhebliches in der Kindesnatur vor. Und da handelt es sich darum, daß der Lehrer oder Erzieher tatsächlich zu beobachten versteht, wie es bei dem einen Kinde früher, bei dem anderen etwas später kommt; da geht im tiefsten Gemüte des Kindes etwas vor. Es wird ein anderes Wesen. Es lernt sich gefühlsmäßig, nicht durch Begriffe, von der Welt unterscheiden. Wenn man den Zeitpunkt in der richtigen Weise beobachtet, dadurch, daß man das rechte Wort, das rechte Verhalten gerade zwischen dem neunten und zehnten Jahre findet, kann man dadurch etwas tun, was dann für das ganze Leben des Kindes von ungeheurer Wichtigkeit ist.

Man kann in diesem Zeitabschnitte des

Wat je het kind voor het negende jaar meegeeft, moet echt een puur menselijk karakter hebben, moet zogezegd er bij alles van uitgaan dat het kind zo in de wereld staat en alles wat het ziet vooral op zichzelf betrekt, als betrof het zijn eigen organisme. Zeker, als je grofweg een onderscheid wil maken, kan je op het een of het ander wijzen waarbij het kind zich wél onderscheidt van zijn omgeving; maar de fijnzinnigere vorming kan niet tot stand komen, wanneer je niet alles echt levend brengt, wanneer je niet van alles een gelijkenis maakt; niet een dode, maar een levende gelijkenis, voor wat je het kind over leven en dood tussen het zevende en negende jaar bijbrengt.

Tussen het negende en tiende jaar vindt er bij het kind iets buitengewoon belangrijks plaats. Dan leert het kind zich daadwerkelijk pas goed van zijn omgeving te onderscheiden. In dit levensjaar kunnen we het kind nu pas plant- en dierkunde geven die niet afhangen van de mens. In de natuur van het kind vindt iets heel belangrijks plaats. Nu gaat het erom dat de leerkracht of de opvoeder echt in staat is bij het kind waar te nemen hoe dit bij het ene kind vroeger, bij het andere kind later komt; diep in de ziel van het kind gebeurt er iets. Het wordt een ander wezen. Het leert zich gevoelsmatig van de wereld te onderscheiden, niet door begrippen. Wanneer je dat tijdstip op de juiste manier in de gaten hebt door het juiste woord te vinden, de goede houding, dus tussen het negende en het tiende jaar, kun je iets doen wat voor het hele leven van het kind buitengewoon belangrijk is.

Je kan in deze tijd van het

Blz. 113   vert. 113

kindlichen Lebens etwas zur Verödung bringen, so daß das Kind unter Zweifeln, unter innerer Verödung, unter innerer Unbefriedigtheit das ganze Leben hindurchgeht. Oder aber man kann, wenn man selber die innere Lebendigkeit hat, wenn man so viel Mitgefühl hat, daß man in der richtigen Weise diesen Zeitpunkt auffaßt, daß man gewissermaßen in das kindliche Wesen untertaucht und aus dem Kinde selbst heraus die richtigen Worte, das richtige Tun findet, dann kann man für das Kind ungeheuer Bedeutsames in diesem wichtigsten Zeitpunkte tun. Und auf die Beobachtung der richtigen Zeitpunkte im kindlichen Lebensalter für das oder jenes, auf dieses kommt es bei so etwas, wie es die Waldorf­schul-Pädagogik und -Didaktik ist, besonders an.
Von diesem Zeitpunkt an ist durchaus die Möglichkeit vorhanden, an das Kind schon dasjenige heranzubringen, was einfache Beschreibung von Pflanzen, einfache Beschreibung von Tieren ist und so weiter; während man vorher das alles gleichnismänig behandeln muß. Und zwischen dem elften und zwölften Jahre, eigentlich erst um das zwölfte Lebensjahr herum beginnt die Möglichkeit, dem Kinde dasjenige beizu­bringen, was dann Gegenstand des Physikalischen, des Unorganischen ist.

kinderleven iets armelijks brengen, zodat het kind met twijfels, met een innerlijke armoede, met innerlijke ontevredenheid door het verdere leven gaat. Of je kan, wanneer je zelf de innerlijke levendigheid hebt, wanneer je zoveel compassie hebt dat je op een goede manier dit tijdstip begrijpt, dat je op een bepaalde manier op kan gaan in het wezen van het kind en vanuit het kind zelf de juiste woorden, het juiste handelen vindt, dan kan je voor het kind bijzonder veel belangrijks doen. En op het waarnemen van het juiste tijdstip in de kinderleeftijd voor dit of voor dat komt het bij zoiets als de vrijeschoolpedagogiek en didactiek bijzonder aan.
Vanaf dit tijdstip is het dan heel goed mogelijk voor het kind eenvoudige beschrijvingen van planten en dieren te geven enz., terwijl je daarvóór alles in gelijkenissen moet behandelen. En tussen het elfde en het twaalfde jaar, eigenlijk rond het twaalfde, ontstaat pas de mogelijkheid het kind te leren wat in de natuurkunde, in de scheikunde de onderwerpen zijn.
GA 304/112-113
Op deze blog vertaald/112-113

Voordracht 5, Oslo 23 november 1921

Erziehungs- und Unterrichtsmethoden auf anthroposophischer
Grundlage

Opvoed- en onderwijsmethoden vanuit de antroposofie

Blz. 153/154   vert. 153/154

Aber ein Moment wird da nun ganz besonders wichtig. Er liegt etwa zwischen dem neunten und zehnten Lebensjahre. Ungefähr in der Mitte dieser Lebensepoche liegt er. Das ist derjenige Moment, auf den der Erziehende, der Lehrende ganz besonders achtgeben muß. Derjenige, der wirkliche Menschenbeobachtung hat, den zeitlichen, ätherischen Organismus beobachten kann, wie ich es auseinandergesetzt habe, durch das ganze menschliche Leben hindurch, der weiß, wie im höchsten Alter dann, wenn der Mensch ein wenig veranlagt ist, sinnend zu werden, Rückblicke zu halten auf sein früheres Lebensalter, wie da ganz besonders auftreten unter den Bildern aus dem früheren Leben die Bilder von Lehrern, von Erziehern, von sonstigen Menschen aus der Umgebung, die Einfluß gehabt haben zwischen dem neunten und zehnten Lebens­jahre. Solche Intimitäten des Lebens werden von der heutigen, für die Äußerlichkeiten so exakten Naturforschung leider unberücksichtigt gelassen, daß in das Unbewußte hinunter sich senkt dasjenige, was für das eine Kind später, für das andere früher, aber ungefähr zwischen dem neunten und zehnten Lebensjahre vorgeht; daß das bis zur Bildhaftigkeit gerade in späteren Lebensaltern vor der menschlichen Seele steht, beglückend oder schmerzvoll, belebend oder ertötend, das ist eine Beobachtung, eine wirkliche Beobachtung, keine Phantasie, keine Theo­rie. Und es ist für den Erzieher von ungeheurer Wichtigkeit. Es wird sich in diesem Lebensalter unmittelbar ergeben, daß das Kind den Erzieher in einer gewissen Beziehung so braucht, daß ein bestimmtes Verhältnis zum Ausdrucke kommt zwischen dem Kinde und dem Erzieher.

Maar één tijdstip is wel heel belangrijk. Dat ligt ongeveer tussen het negende en het tiende jaar. Ongeveer in het midden. Dat is een ogenblik waar de opvoeder, de leerkracht heel in het bijzonder op moet letten. Degene die de mens echt kan waarnemen, het etherisch organisme in de tijd kan waarnemen, zoals ik dat uitgelegd heb, weet dat op hoge leeftijd, wanneer de mens een beetje de aanleg heeft om te overdenken, terug te kijken op zijn vroegere leven, hoe dan heel in het bijzonder onder de beelden die dan opkomen uit het leven van vroeger, de beelden van leraren, van opvoeders, van andere mensen uit de omgeving zitten, die tussen het negende en tiende jaar een bepaalde invloed hebben gehad.
Dit soort intiemere dingen van het leven worden door de huidige wetenschap die zo exact is bij de uiterlijkheden, helaas buiten beschouwing gelaten; in het onbewuste komt terecht wat voor het ene kind later, voor het andere eerder, maar ongeveer tussen het negende en het tiende levensjaar zich afspeelt; dat dit tot aan de beelden toe, juist in de latere levensjaren in de menselijke ziel terugkomt, met een gelukkig gevoel of juist met verdriet, inspirerend of verlammend; het is een waarneming, een echte waarneming, geen fantasie, geen theorie. En voor de pedagoog is het buitengewoon belangrijk. Op deze leeftijd blijkt direct dat het kind de opvoeder op een bepaalde manier zo nodig heeft, dat  er een bepaalde band tot uitdrukking komt tussen het kind en de opvoeder.
GA 304/153-154
Op deze blog vertaald/153-154

Voordracht 6, Oslo 24 november 1921

Erziehungs- und Unterrichtsmethoden auf anthroposophischer
Grundlage

Opvoed- en onderwijsmethoden vanuit de antroposofie

Blz. 165  vert. 165

Ich habe gestern darauf hingewiesen, wie etwa zwischen dem neunten und zehnten Lebensjahre ein wichtiger Punkt in der kindlichen Entwic­klung liegt, wie da viel darauf ankommt, daß der Lehrende, der Erziehende die innersten Seelenbedürfnisse in diesem Lebensalter bei dem einzelnen Kinde entdecke und sich demgemäß benehme. Aber dieser Zeitpunkt in der kindlichen Entwicklung muß auch noch in anderem Sinne scharf beobachtet werden. Denn eigentlich lernt erst in diesem Zeitpunkte das Kind sich so recht von seiner Umgebung abgliedern, durch Gefühl und Wille abgliedern, durch Urteilen abgliedern. Durch völlig innere Selbständigkeit lernt das Kind sich eigentlich erst von der Umgebung unterscheiden mit der Geschlechtsreife.
Aber es beginnt in der Entwicklung zwischen dem neunten und zehnten Lebensjahre die Nuance auf dieses Abscheiden von der Umge­bung hin. Und gerade deshalb ist es so wichtig, diesen Zeitpunkt ins Auge zu fassen, weil man das Kind noch in der Hand behalten muß bis zur Geschlechtsreife, doch aber eine Änderung in dem Sinne, wie ich das gestern dargestellt habe, eintreten lassen muß in der Behandlung. 

Gisteren heb ik erop gewezen hoe zo tussen het negende en het tiende levensjaar een belangrijke punt in de kinderlijk ontwikkeling ligt, hoe het er erg op aankomt dat de leerkracht, de opvoeder bij het kind van deze leeftijd ontdekt wat het diepste verlangen van elk kind is en zich daarnaar gedraagt. Maar dit punt in de kinderlijke ontwikkeling moet ook nog anderszins scherp waargenomen worden. Want eigenlijk leert het kind pas op dit tijdstip zich zo echt van zijn omgeving los te maken, door gevoel en wil los te maken, door het oordelen los te maken. Door een volledige innerlijke zelfstandigheid leert het kind met de puberteit zich eigenlijk pas van de omgeving te onderscheiden.
Maar in de ontwikkeling tussen het negende en het tiende jaar begint dit losmaken van de omgeving een beetje. En daarom is het zo belangrijk dit tijdstip goed te zien, omdat je het kind nog moet beschermen tot aan de puberteit, terwijl je toch een verandering, in de zin die ik gisteren gegeven heb, in je omgang met kind moet doorvoeren. Tot dit tijdstip is het zo dat het kind het beste zo onderwezen wordt, dat je er helemaal niet vanuit gaat dat het kind zich op de een of andere manier begint te onderscheiden van zijn omgeving. Het is altijd een nadeel wanneer je voor het negende of tiende levensjaar zoiets als plant- of dierkunde of iets anders het kind wil aanleren, waarbij het nodig is, het kind op objectiviteit te wijzen en zelf onderscheid te moeten maken tussen zichzelf en zijn omgeving. Hoe meer je de omgeving kan personifiëren, op een beeldende manier over de omgeving kan spreken, des te meer je personifieert, des te meer je kunstzinnig ook wat betreft het overbrengen van kennis van de omgeving op het kind ingaat, des te beter is dat voor zijn ontwikkeling,

Blz. 166 vert. 166

des Kindes, desto mehr kann sich noch willensartige Natur des Kindes aufschließen und verinnerlichen.
Vertieft kann diese willensartige Natur des Kindes durch alles dasje­nige werden, was musikalischer Art ist. Das Musikalische gibt vom sechsten, siebenten Jahre ab dem Kinde die Verinnerlichung, die Gemütsnuance. Der Wille wird stark gemacht durch alle anderen, mehr bildnerischen, künstlerischen Betätigungen, soweit sie selbstverständlich dem kindlichen Alter entsprechen. Man muß sich durchaus klar sein darüber, daß über Pflanzen, über Tiere, selbst Gegenstände der leblosen Natur so gesprochen werden soll, daß das Kind noch nicht fühlt: Ich bin getrennt von diesen Dingen; daß es gewissermaßen so fühlt, wie wenn die Dinge nur eine Fortsetzung seines eigenen Wesens wären. Personifi­kationen der äußeren Dinge und Tatsachen, die sind in diesem Lebensal­ter durchaus am Platze.

des te meer kan er nog van wilsachtige natuur van het kind gewekt worden en zich verinnerlijken.
Deze wilsmatige natuur van het kind kan door alles wat muzikaal is, verdiept worden. Het muzikale brengt het kind vanaf het zesde, zevende jaar verinnerlijking, gevoelsnuances. De wil wordt sterk gemaakt door alle andere, meer beeldend, kunstzinnige activiteiten, voor zover die vanzelfsprekend bij de kinderleeftijd horen. Je moet beslist wel weten, dat er over planten, over dieren, zelfs over levenloze natuur zo moet worden gesproken, dat het kind nog niet het gevoel krijgt: ik ben van deze dingen gescheiden; dat het in een bepaald opzicht het gevoel heeft alsof de dingen alleen maar een verlengstuk van zijn eigen wezen zijn. Personifiëring van de uiterlijke dingen en feiten zijn op deze leeftijd zeer zeker op zijn plaats.
GA 304/165-166
Op deze blog vertaald/165-166

Blz. 170-171  vert. 170-171

Zunächst wird man beachten müssen, daß man das Kind nicht zu früh heranführt an dasjenige, an dem sich nur der Verstand, das Begriffsvermögen, das Intellektuelle betätigen kann. Man soll daher die Betrachtung des Tierischen, des Pflanzlichen der Betrachtung des Mineralischen, des Physikalischen und Chemischen immer vorangehen lassen, und man wird auch gegenüber dem Pflanzlichen und dem Tierischen sehen, daß sich das Kind in verschiedener Weise unterscheiden lernt von seiner Umgebung. Das Tierische fühlt das Kind seinem eigenen Wesen durch­aus näher im zehnten, elften Lebensjahre als das Pflanzliche. Das Pflanz­liche fühlt es wie etwas, was sich von der Welt herein offenbart. Das Tierische fühlt es so, daß man mit ihm mitfühlen muß, daß es gewissermaßen doch ein ähnliches Wesen hat wie der Mensch. Dem wird durchaus in Unterricht und Erziehung Rechnung getragen werden müs­sen.

Allereerst moet je in ogenschouw nemen dat je het kind niet te vroeg de dingen moet geven waarbij hij alleen maar met zijn verstand, met zijn begripsvermogen, het intellectuele, bezig kan zijn. Je moet daarom het behandelen van mineralogie, van natuur- en scheikunde steeds vooraf laten gaan door de behandeling van de dieren, en van de planten en wat de planten en de dieren betreft, zal je zien dat het kind zich op verschillende manieren leert onderscheiden van zijn omgeving. Het kind van 10, 11 jaar voelt het dier dichter bij zijn eigen wezen staan dan de plant. Van de planten voelt het dat die zich vanuit de wereld aan hem vertonen. Het dier beleeft het zo dat je met hem moet meevoelen, dat het op een bepaalde manier toch een soortgelijk wezen is als de mens. Daarmee moeten we bij het lesgeven en bij de opvoeding rekening houden. [1]

Blz. 171-73  vert. 172-173

Und wenn so das zwölfte Lebens­jahr beginnt, hat man erst eigentlich die Möglichkeit, ohne schädlich in die kindliche Entwicklung einzugreifen, überzugehen zu einer Pflege des reinen Intellektuellen, des verstandesmäßigen Lebens. Wenn jener Lehrgang eingehalten wird, von dem ich heute gesprochen habe, so gehen wir von einer Willenskultur aus; gehen dann, indem wir in solcher Weise das Verhältnis des Kindes zum Pflanzenreich, zum Tierreich entwickeln, indem wir Naturgeschichtliches an das Kind heranbringen, gehen wir zu einer Gefühls- oder Gemütsbildung über. Das Kind lernt überall sich zu der Pflanzenwelt, zu der Tierwelt nicht nur theoretisch zu verhalten; es lernt nicht nur, sich Vorstellungen darüber zu machen, sondern es begründet ein Verhältnis zu dieser Umwelt. Es wird in ihm etwas bewirkt, was an das Gefühl, an das Gemüt herankommt. Und das ist von ungeheurer Wichtigkeit. Wenn wir nun in dieser Weise durch die Gemütskultur hindurch das Kind gebracht haben bis nahe zum zwölften äußere Bewegung und durch die richtige Führung durch Willens- und Jahre, dann können wir den Übergang finden zu der eigentlichen Verstandeskultur, die sich nun äußern kann, indem wir mehr diejenigen Lehrgegenstände und Erziehungsmittel an das Kind heranbringen, die nun auch die leblose Natur behandeln.

En wanneer dan het twaalfde jaar begint, heb je pas eigenlijk de mogelijkheid zonder nadelige gevolgen voor de kinderlijke ontwikkeling in te grijpen, en over te gaan tot het verzorgen van het puur intellectuele, verstandelijke leven. 
Wanneer je de methode volgt waarover ik vandaag heb gesproken, ga je van een wilscultuur uit; dan gaan we, als we op deze manier de relatie van het kind tot de plantenwereld, tot de dierenwereld ontwikkelen, wanneer we het kind biologie geven, over tot de vorming van het gevoel. Het kind leert van alle kanten een relatie te ontwikkelen tot de plantenwereld, tot de dierenwereld, niet alleen theoretisch; het leert niet alleen daarover zich voorstellingen te maken, maar bouwt een relatie op tot dit milieu. Er ontstaat iets in hem wat zijn gevoel, zijn gemoed raakt. En dat is heel erg belangrijk. Wanneer we het kind nu op deze manier door ons op de buitenwereld te richten en door een goede begeleiding naar een wils- en gemoedscultuur tot aan het twaalfde jaar gebracht hebben, dan kunnen we de overgang vinden naar de eigenlijke verstandscultuur die duidelijk wordt, wanneer we het kind meer die leerstof en die opvoedingsmiddelen geven die over de levenloze natuur gaan.
GA 304/170-173
Op deze blog vertaald/170-173

[1] Nu volgen er aanwijzingen hoe het kind van deze leeftijd dier- en plantkunde zou moeten krijgen.
Zie daarvoor Rudolf Steiner over dierkunde GA 304
Rudolf Steiner over plantkunde GA 30:
Voordracht 2:
plantkunde pas na 9e jaar; mogelijkheid onderscheid kind – omgeving.
Voordracht 4: rond 9e jr.: onderscheid ontstaat tussen Ik-omgeving; nu eenvoudige beschrijvingen van plant- en dier mogelijk.
Voordracht 6: in dit onderscheiden voelt het kind zich eerst nog verwanter met de dieren, later ook met de planten; plant en aarde horen samen; seizoenen; plant in de tijd; niet theoretisch relatie tot wereld ontwikkelen, maar via gevoel.

.

Rudolf Steiner over ontwikkelingsfasenalle artikelen

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3087

VRIJESCHOOL -Breinbreker (nieuw)

.

Het is altijd handig om een map te hebben liggen met een voorraad opgaven die kinderen kunnen maken in ‘verloren ogenblikken’: wanneer ze met alles (snel) klaar zijn of wanneer ze graag extra werk doen, enz.

WELKE TWEE ZIJN GELIJK?

Oplossing later

 

Alle breinbrekers

Alle rekenraadsels

Alle taalraadsels

Alle ‘gewone’ raadsels

VRIJESCHOOL – Lezen (12-4)

.

Bij de regelmatig terugkerende berichten dat het met het Nederlandse onderwijs niet goed gaat, was er een tijdje geleden één, speciaal over het slechte leesniveau.
Ook al betrof het hier een onderzoek onder 15-16jarigen, wat er van het bericht bleef hangen, was toch vooral dat ook het primair onderwijs het resultaat van het onderzoek zich aanrekende.

Op 17 april 2024 verscheen in het NOS-journaal de hoofdinspectrice van het onderwijs, die – vooral ook gebaseerd op het hier genoemde en van kanttekeningen voorziene onderzoek over het ‘slechte leesresultaat’ – haar mening gaf, ook met de opmerking dat ‘het niet overal slecht gaat’ en ‘dat we van elkaar kunnen leren’.

Van elkaar leren is m.i. o.a. ook ‘luisteren naar wat anderen zeggen’ – in dit geval b.v. over ‘begrijpend lezen’. 
Een artikel daarover staat op deze blog hier.

In onderstaand artikel worden allerlei suggesties gedaan om het leesonderwijs te verbeteren.
Tussen de regels door zie je veel van wat onderdeel is van de vrijeschoolpedagogie. 

Trouw, o9-12-2023
.

Achterstand
.

We kunnen het leesniveau op scholen redden, denken Eva Naaijkens* en Marjolein Moorman*. Maar niet met het aanleren van nóg meer inhoudsloze basisvaardigheden. 

Hoe redden we het bedroevende leesniveau van onze kinderen? 

De leesvaardigheid van Nederlandse tieners is dramatisch verslechterd. Een op de drie 15-jarigen kan onvoldoende lezen en schrijven en heeft daarmee een grote kans om laaggeletterd het onderwijs te verlaten. Inmiddels scoren bijna alle EU-landen op dit vlak beter dan Nederland. En de dalende prestatie beperkt zich niet tot leesvaardigheid, ook op wiskunde en natuurwetenschappen scoort Nederland lager. Vorige week werd ook nog bekend dat onze scholieren de afgelopen zes jaar steeds slechter zijn gaan presteren op kennis van democratie en burgerschap. 

Verwaarlozing 

Deze resultaten staan niet op zichzelf. De oorzaak ligt in verwaarlozing van goed onderwijs als basis voor optimale ontwikkeling van ieder kind – een ontwikkeling die weer leidt tot een goed functionerende samenleving. 

Vreemd genoeg kwamen tijdens de verkiezingen het enorme lerarentekort, de dalende onderwijskwaliteit en groeiende ongelijkheid nauwelijks aan bod. Vreemd, want de effecten op de samenleving zijn immens: meer onbenut talent, minder goed opgeleid personeel, meer afhankelijkheid van zorg en steun, meer ongelijkheid en polarisatie en minder democratische participatie. We moeten vol aan de bak om ons onderwijs te redden. 

Het grote probleem is dat we op scholen steeds minder waarde zijn gaan hechten aan kennis van de wereld om de kinderen heen. Alle aandacht is verschoven naar basisvaardigheden, zoals technisch lezen. Die worden getoetst alsof ze op zichzelf staan. Ze worden niet gekoppeld aan de vaardigheid waar ze toe dienen: Het verwerven van kennis en inzicht. De verplichte doorstroomtoets aan het einde van acht jaar basisonderwijs is zelfs louter gericht op inhoudsloze basisvaardigheden. 

We hebben daarom geen zicht op wat leerlingen die de basisschool verlaten, weten over onze geschiedenis, de natuur om ons heen of over aardrijkskundige processen. En wat in het onderwijs niet wordt getoetst, krijgt daar vaak ook minder aan dacht. Veel scholen bieden daarom kennis van de wereld maar mondjesmaat aan. Dit werkt stevig door op de leesvaardigheid, het leesplezier en het kennisniveau van met name kwetsbare leerlingen. 

Amerikaans voorbeeld 

In de Verenigde Staten is een beweging van scholen opgekomen waar kinderen van jongs af leren over de wereld, de natuur en de geschiedenis. Onder ouders zijn deze scholen, de zogenaamde Core Knowledge Schools, populair. 
De afgelopen jaren hebben wetenschappers de scholen gevolgd en de resultaten van het onderzoek liegen er niet om. Leerlingen op deze scholen scoren significant beter op leesbegrip dan kinderen daarbuiten. De resultaten zijn zelfs zo goed dat de VS qua leesprestaties wereldwijd tot de top 5 zou behoren, als alle scholen in het land deze aanpak zouden volgen. 

Bovendien: de scholen waar veel gelezen wordt over kennisrijke thema’s, compenseren voor de sociaaleconomische achtergrond. Leerlingen uit armere milieus behalen dan net zulke goede resultaten als leerlingen uit rijkere milieus. Kansengelijkheid, laat dit onderzoek zien, zit in het aanbod dat scholen verzorgen. Met een op kennis gebaseerd curriculum, waarbinnen veel gelezen, gesproken en geschreven wordt, krijgen leerlingen de kans om zich goed te ontwikkelen, ongeacht de plek waar hun wieg heeft gestaan. 

Wie zich verdiept in recente rapporten over leesonderwijs, ziet dus een rode draad, een richting die aangeeft hoe we de leesvaardigheid kunnen verbeteren. Willen we van onze leerlingen betere en gemotiveerdere lezers maken en écht werk maken van kansengelijkheid, dan moet taal en lezen centraal komen te staan binnen vakken die de wereld naar binnen halen. Laat onze jeugd opgroeien in een wereld vol verhalen, breng ze in aanraking met verschillende soorten teksten, jeugdliteratuur, poëzie en artikelen uit verschillende nieuwsbronnen. Help leerlingen zichzelf voor, tijdens en na het lezen vragen te stellen, zodat ze kritisch leren nadenken. Daag hen uit zich te verplaatsen in de belevingswereld en emoties van anderen. Laat hen naast veel lezen ook veel praten en schrijven over wat er is gelezen. 

We kunnen kinderen veel meer ondersteunen met het opbouwen van een sterke gemeenschappelijke kennisbasis, waardoor ze dezelfde taal leren spreken. Het helpt hen met elkaar samen te werken, met en van elkaar te kunnen leren en kritisch te leren nadenken en reflecteren. Alleen zo maken we onze samenleving, economie en democratie weerbaar voor de toekomst. 

*Eva Naaijkens, schoolleider van de Alan Turing- school en auteur van boeken over onderwijs
Marjolein Moorman is wethouder onderwijs in Amsterdam 

.

Schrijven en lezen: alle artikelen

Algemene menskunde: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3086

 

VRIJESCHOOL – Lezen (12-3)

.

Bij de regelmatig terugkerende berichten dat het met het Nederlandse onderwijs niet goed gaat, was er een tijdje geleden één, speciaal over het slechte leesniveau.
Ook al betrof het hier een onderzoek onder 15-16jarigen, wat er van het bericht bleef hangen, was toch vooral dat ook het primair onderwijs het resultaat van het onderzoek zich aanrekende.

Op 17 april 2024 verscheen in het NOS-journaal de hoofdinspectrice van het onderwijs, die – vooral ook gebaseerd op het hier genoemde en van kanttekeningen voorziene onderzoek over het ‘slechte leesresultaat’ – haar mening gaf, ook met de opmerking dat ‘het niet overal slecht gaat’ en ‘dat we van elkaar kunnen leren’.

Van elkaar leren is m.i. o.a. ook ‘luisteren naar wat anderen zeggen’ – in dit geval b.v. over ‘begrijpend lezen’. 
Een artikel daarover staat op deze blog hier.

Trouw, 18-12-2023
.

De leesvaardigheid daalt, grote kans dat ‘begrijpend lezen’ een van de daders is 

.

Opnieuw is de leesvaardigheid van Nederlandse kinderen gedaald. Een opvallende mogelijke oorzaak is het vak ‘begrijpend lezen’, dat buiten Nederland nauwelijks bestaat. Wat is er mis mee? 

Stel dat we het snelle dalen van de leesvaardigheid van Nederlandse kinderen als een misdaad zouden zien. Dan komt bij veel
onderwijsexperts al snel een verdachte in beeld: het vak begrijpend lezen – dat alleen in Nederland op die manier wordt gegeven. Eerder deze maand bleek uit de zogeheten Pisa-studie dat de Nederlandse leesvaardigheid nu onder het gemiddelde ligt van de 36 deelnemende landen. [Let op de kanttekening van Gert Biesta: het betrof 15-16-jarigen]

 ‘Begrijpend lezen’ heeft niet alleen gehandeld, ‘de opkomst van de smartphone bij kinderen’ en ‘ouders die minder voorlezen’ waren waarschijnlijk medeplichtig, om over tal van andere mogelijke mededaders maar te zwijgen. Maar ‘begrijpend lezen’ is een intrigerende schurk, vermomd in een jas van goede bedoelingen. 

Wie leest, gebruikt daarvoor bewust en onbewust ‘leesstrategieën’. Denk aan: eerst kijken naar de kop, of letten op signaalwoorden zoals ‘maar’ of ‘omdat’ in de tekst. Met het idee dat die leesstrategieën bestaan, is niet zoveel mis, zegt Erna van Koeven, hoofddocent bij de lerarenopleiding van Hogeschool Windesheim. Het ging pas fout toen leerlingen (vanaf begin jaren negentig) die strategieën bewust moesten leren, in een apart vak met een eigen methode: ‘begrijpend lezen’. In veel gevallen gaat dat zo: leerlingen krijgen een losstaande tekst voor hun neus -bijvoorbeeld een versimpeld krantenartikel – en moeten daar vragen over beantwoorden.
Leerlingen die thuis al veel taal en veel kennis meekrijgen, uit boeken bijvoorbeeld, of door te kijken naar het Jeugdjournaal, weten er wel raad mee. Andere kinderen hebben veel meer moeite met begrijpend lezen. 

Oppervlakkig lezen

Dat merkte ook Mariska Okkinga in het onderzoek dat ze in 2018 deed naar de meest gebruikte methode: Nieuwsbegrip.
Leerlingen op het vmbo met een grotere woordenschat deden het mét die methode even goed (maar niet beter) als de controlegroep die les kreeg zonder die methode. Leerlingen met een kleinere woordenschat deden het na twee jaar slechter dan hun tegenhangers die de methode niet kregen. 

Waarom werken losse teksten niet goed? “Kennisontwikkeling is de basis van begrip”, zegt Van Koeven. “Als je langer aan een thema werkt, en daar meer teksten over leest en er langer over nadenkt, ga je die teksten beter begrijpen. Dan bouw je aan taal.” Door de combinatie van teksten en vragen gaan leerlingen oppervlakkig lezen, zegt Okkinga. Ze lezen eerst de vraag, en gaan dan in de tekst op zoek naar het antwoord. ‘Zoekend lezen’ dus. Beter is ‘studerend lezen’: lezen om daar wijzer van te worden. Maar bij het onderwijs in begrijpend lezen ontbreekt vaak zo’n doel. Het is volgens Okkinga geen toeval dat Nederlandse 15-jarigen met name slecht scoren op onderdelen die te maken hebben met ‘diep begrip’ van een tekst: reflecteren op teksten en teksten evalueren. Dat leren ze volgens haar niet voldoende bij begrijpend lezen, en daar worden ze ook niet op getoetst in Nederland. 

Er is nog een probleem. Lange tijd werkten de methodes met versimpelde teksten, zodat elke leerling mee zou kunnen komen in de klas. De dupe zijn – opnieuw – juist de kinderen die thuis minder taal meekrijgen. Juist zij zouden op school rijkere taal voorgeschoteld moeten krijgen, omdat dat thuis niet gebeurt, zegt Van Koeven. Bovendien zijn versimpelde teksten vaak juist moeilijker te begrijpen, bijvoorbeeld omdat signaalwoorden ontbreken. Inmiddels is een kentering gaande: uitgevers proberen juist weer rijkere teksten op te nemen. 

Van Koeven vindt dat begrijpend lezen helemaal ‘niet als apart vak zou moeten bestaan’. Begrijpend lezen zou een onderdeel moeten zijn van de rest van het onderwijs, bijvoorbeeld in wereldoriëntatie. En leesstrategieën zou je niet expliciet moeten aanleren. “Als je een tekst over dat thema leest met als doel om kennis op te doen, ga je je vooraf afvragen: wat weet ik al, waar zou deze tekst over gaan. Dat zijn leesstrategieën. Via een thema zoals ‘de middeleeuwen’ maken kinderen zich die dan op een natuurlijke manier eigen.” 

Het best werkt het als een leerkracht er andere teksten over dat thema bijhaalt en kinderen erover laat lezen, schrijven en vertellen. En samen met hen leest, liefst in kleine groepjes, en daarbij en passant laat merken hoe hij leesstrategieën gebruikt. In de praktijk hebben leerkrachten weinig tijd zo’n les voor te bereiden, en zijn de groepen groot. Terugvallen op een hapklare les begrijpend lezen, uit een methode die alle collega’s ook gebruiken, is dan wel heel verleidelijk. 

 .

Schrijven en lezen: alle artikelen

Algemene menskunde: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3085